Genesis 27

1) oud

Enigen berekenen dat hij honderd zeven en dertig jaren oud geweest is.

2) zijn ogen

Niet zonder de wonderbare voorzienigheid Gods, die door deze blindheid niet alleen zijn knecht Izak geoefend, maar ook het recht der eerstgeboorte aan Jakob gebracht heeft.

3) grootsten

Dat is, de eerstgeborene.

4) Zie,

Zie boven, Gen. 22:1.

Ge 22.1
5) ik weet

Dat is, zo weinig tijds van leven is mij overig, dat ik niet weet hoe haast mij de dood zal overvallen, alle uur en ogenblik dien verwachtende.

6) pijlkokert

Hebr. Hangkoker, of allerlei werktuigen, die omgehangen werden.

7) jaag mij

Hebr. jaag mij een jacht; dat is, vang met jagen enig wild, dat mij ter spijze zij. Alzo onder, Gen. 27:5.

Ge 27.5
8) smakelijke

Of, wat smakelijks.

9) mijn ziel

Dat is, ik, met een oprecht voornemen des gemoeds.

10) u zegene,

Versta dit niet van een algemene zegening, die de ouders aan al hun kinderen bij elke gelegenheid geven kunnen, maar van een bijzondere, zeer uitnemende en statelijke profetische zegening in den vorm van testament ingesteld, om zijn zoon van de geestelijke en lichamelijke beloften, hem en zijn vader gedaan, erfgenaam te verklaren; alzo onder, Gen. 28:1.

Ge 28.1
11) voor het

Dat is, welke zegening in Gods naam, en als in zijn tegenwoordigheid uitgesproken, en door zijn bestuur bekrachtigd zal worden.

12) hoor mijn

Hoewel Rebekka in dit werk middelen gebruikt, die niet geheel kunnen verontschuldigd worden, nochtans de zaak zelve, dat zij het recht der eerstgeboorte aan Jakob poogde te brengen, kwam met den wil en de verklaring van God overeen; zie boven, Gen. 25:23.

Ge 25.23
13) haal mij

Hebr. neem; maar het Hebr. woord bevat hier ook in zich het woord brengen, en die twee tezamen zijn zoveel als halen. Zie boven, Gen. 12:15.

Ge 12.15

14) goede

Dat is, vette, wel aangekomen, en in groei toegenomen. Verg. onder, Gen. 41:5.

Ge 41.5
15) harig man,

Dat is, ruw van huid.

16) glad man.

Dat is, zacht van huid.

17) als een

Hebr. verleider. Het woord als wordt somtijds gebruikt niet voor hetgeen wat schijnt, maar wat inderdaad is. Zie Neh. 7:2; Joh. 1:14, en 2 Cor. 3:18.

Ne 7.2 Joh 1.14 2Co 3.18

18) zo zou

Verg. Deut. 27:18.

De 27.18
19) Uw vloek

Rebekka spreekt zo vrijmoedig, niet uit lichtvaardigheid, maar [zoals het schijnt] uit een zeker vertrouwen op een goede uitkomst, wel bedenkende niet alleen om de klare uitspraak van God, maar ook om het onheilig leven van Ezau, dat het recht der eerstgeboorte niet hem, maar zijn broeder Jakob toekwam.

20) haal ze

Hebr. neem mij, dat is, neem en breng mij, te weten, twee kleine bokjes, gelijk ik bevolen heb. Zie boven, Gen. 27:9.

Ge 27.9
21) de kostelijke

Hebr. begeerlijke klederen, of klederen der begeerlijkheid, dat is, waar men lust en begeerte toe heeft; dat zijn schone en kostelijke klederen.

22) die zij

Dat is, die zij bewaarde in welriekende koffers, gelijk blijkt Gen. 27:27.

Ge 27.27

23) en zij

Dit en het volgende middel, Gen. 27:16, dat Rebekka gebruikt om tot haar voornemen te geraken, is wel een soort van bedrog, doch minder berispelijk, omdat het haar bedoeling was haar man uit zijn dwaling op den rechten weg te helpen, den wil van God te volbrengen, en haar zoon Jakob te stellen in de bezitting van hetgeen hem door Gods ordinantie toekwam.

Ge 27.16
24) Ik ben

Het is wel prijslijk in Jakob, dat hij het recht der eerstgeboorte in grote waarde houdt en met ernst begeert; maar te misprijzen is de weg, dien hij ingaat, zich met onwaardigheid behelpende. Het eerste was in hem van God, door het geloof aan zijn beloften; het andere van hemzelven, door de zwakheid der verdorven natuur.

25) mij zegene.

Zie boven, Gen. 27:4.

Ge 27.4
26) [dat] gij

Hebr. [Dat] gij zo haast hebt te vinden. Deze woorden kunnen ook aldus vertaald worden; Wat is dit [dat] gij zo haast gevonden hebt? of, hoe hebt gij dat zo haast gevonden?

27) De stem

Dat is, zij luidt even alsof het Jakobs stem is.

28) Ezaus

Zo ruw alsof het Ezaus handen waren, zoals deze verklaring gedaan wordt Gen. 27:23. Hieruit blijkt dat Izak begon te twijfelen of deze zaak richtig toeging; niettemin is God beleid voortgegaan.

Ge 27.23
29) kende hem

Merkelijk door een wonderbaar beleid der voorzienigheid Gods, die boven de blindheid der ogen hem laat overkomen een onwetendheid des verstands, waardoor hij voortvaart met de zegening, hoewel hij Jakobs stem kende, en daarom nog twijfelde, gelijk dit blijkt uit het volgende vers Gen. 27:24.

Ge 27.24
30) wildbraad

Te weten, wat gij voor mij gevangen en toebereid hebt.

31) kus mij,

De kus is bij de ouden in zulke statelijke zegeningen gebruikelijk geweest, tot verering en bewijs van goedwilligheid. Zie onder, Gen. 48:10.

Ge 48.10

32) den reuk zijner

Waardoor hij zich nog meer verzekerde dat Jakob zijn zoon Ezau was; alsof hij zeide: zijn klederen rieken niet naar den stal der beesten, maar naar het lieflijke veld.

33) de reuk mijns

Dat is, de reuk der klederen mijns zoons.

34) als de

Welke meest veroorzaakt wordt door de gematigheid der lucht, de goedheid van het land, en de kostelijken overvloed van allerlei gewas. De zin is: gelijk de goede reuk ener landstreek een teken is van haar schone gelegenheid, kostelijke vruchten en groten overvloed, alzo is de reuk van de klederen mijns zoons mij een teken van zijne en der zijnen toekomende gelukzaligheid, die bij een uitnemende landbouw zal te vergelijken zijn.

35) geve u

Dit is niet alleen een wens, maar ook een profetie, die naar de letter niet zozeer in Jakob, als in zijn nakomelingen vervuld zou worden. Niettemin zijn de geestelijke weldaden, daardoor afgebeeld, hem met alle ware gelovigen gemeen geweest.

36) dauw des

Begrijp onder den naam dauw, die in het land Kana„n om de schaarsheid van den regen zeer nodig was, allerlei zegen, die door middel van de lucht en den hemel over het aardrijk komt. Verg. Deut. 33:13,14.

De 33.13,14

37) vettigheden

Dat is, veel goed en kostelijk gewas, uit een goede en vruchtbare landstreek; verg. Deut. 8:8, en Deut. 32:13,14, en Deut. 33:24.

De 8.8 32.13,14 33.24
38) Volken

Deze wens of zegen is voornamelijk vervuld ten tijde van David, Salomo en de koningen van Juda, tot Joram toe. Zie boven, Gen. 25:23.

Ge 25.23

39) wees heer

Gelijk het recht der eerstgeboorte medebrengt. Zie boven, Gen. 25:31.

Ge 25.31

40) en zo

Zie boven, Gen. 12:3.

Ge 12.3
41) even van

Hebr. uitgaande was uitgegaan.

42) verschrikte

Het Hebr. woord betekent zeer grote vrees en schrik, verenigd met sidderen en beven; gelijk onder, Gen. 42:28; Exod. 19:16,18. Dezen schrik liet God over hem vallen eensdeels om hem te wederhouden van toornigheid tegen Jakob, anderdeels om hem te doen bedenken dat de uitkomst der gegeven zegening was door zijn besluit en eeuwig voornemen. Zie boven, Gen. 25:23.

Ge 42.28 Ex 19.16,18 Ge 25.23
43) ook mij,

Anders, ik ben ook mijns vaders, of, ik ben ook [uw zoon] mijn vader; alzo Gen. 27:38.

Ge 27.38
44) met bedrog,

De daad van Jakob noemt Izak wel bedrog, gelijk zij in der waarheid was, maar nu verstond hij redelijk dat hij daarvan de oorzaak was, door zijn voorgaande onverstandigheid; gelijk dit blijkt omdat hij volhardde bij hetgeen, wat hij, bedrogen zijnde, gedaan had. Zie boven, Gen. 27:23.

Ge 27.23

45) uw zegen

Dat is, die u van nature toekwam, en dien ik u meende te geven.

46) Is het

Waarom hij Jakob genoemd is, is te zien boven, Gen. 25:26, te weten, omdat hij zijn broeder Ezau bij de verzenen hield in de geboorte; maar Ezau duidt dezen naam, alsof hij hem den voet gezet of gelicht, dat is, verschalkt en bedrogen had, welke betekenis het Hebr. woord ook lijden kan; zie Jer. 17:9.

Ge 25.26 Jer 17.9

47) Mijn eerstgeboorte

Dit is vals; want hij had deze hem goedsmoeds verkocht. Zie boven Gen. 25:32,33.

Ge 25.32,33

48) mijn zegen

De zegen behoorde tot het recht der eerstgeboorte. Dewijl hij nu dit verkocht had, zo kwam de zegen hem niet toe.

49) broeders

Dat is, Ezaus geslacht en nakomelingen.

50) ondersteund;

Dat is, voorzien, gestoffeerd, verzorgd, opdat hij daarvan niet alleen de gemene nooddruft hebbe, maar ook wat hem dienen kan tot bijzondere versterking.

51) dezen enen

Versta door dezen enen zegen, den voornaamsten, waardoor Jakob was verklaard een erfgenaam van het goddelijk verbond en van het land Kana„n.

52) op uw

Dat is, door geweld van wapenen zult gij uw volk, land en middelen moeten voorstaan, en daarom een ongerust leven leiden, in het midden van vele oorlogen.

53) zult uw

Zie boven, Gen. 25:23.

Ge 25.23

54) juk van

Zie 2 Sam. 8:14.

2Sa 8.14

55) afrukken.

Zie de vervulling hiervan 2 Kon. 8:20,22.

2Ki 8.20,22
56) haatte

Deze haat is overge‰rfd op de kinderen en nakomelingen; Ezech. 35:5; Amos 1:11; Obadja:10

Eze 35.5 Am 1.11

57) zeide in

Te weten, bij zichzelven. Hoewel hij het niet alleen gedacht heeft, maar ook met woorden of gebaren geopenbaard, aldus dat het ter oren van zijn moeder gekomen is, gelijk blijkt Gen. 27:42.

Ge 27.42
58) Zie, uw

Rebekka openbaart haar zoon wat zij verstaan had, aangaande het voornemen van Ezau, om hem tot de reis aan te sporen.

59) vlied gij

Hebr. vlied u, of voor u. Zie boven, Gen. 12:1.

Ge 12.1

60) Haran,

Zie boven, Gen. 11:31.

Ge 11.31
61) enige dagen,

Dat is, enigen tijd. Hebr. ene dagen. Alzo ook onder, Gen. 29:20.

Ge 29.20

62) hittige

Het Hebr. woord betekent een heten en brandenden toorn, zoals deze toorn van Ezau was.

63) beiden

Dat is, van u, indien u Ezau kwam te vermoorden, en van Ezau, indien hij om zijn moord door de overheid gestraft werd, of door enig rechtvaardig oordeel Gods omkwam, of, gelijk Ka‹n, van Gods aangezicht verdreven werd.

64) van wege

Hebr. van, of, voor het aangezicht der dochteren Heths, versta, Ezaus vrouwen. Zie boven, Gen. 26:34.

Ge 26.34
Copyright information for DutKant